Het verschil tussen een oorlog en een pandemie zoals we vandaag meemaken is hemelsbreed. Oorlog wordt door mensen gemaakt, een pandemie niet. Een oorlog wordt beëindigd als de mensen dat willen, een pandemie niet. Daarom is het fout beiden te vergelijken.

Maar er zijn wel duidelijk raakpunten met de pandemieën die de wereld teisterden in de geschiedenis, en dan denken we vooral aan de perstuitbraken in Europa, de bekende wereld van toen.

Alhoewel er ook een groot verschil tussen de pest en corona is. De pest is een bacteriële aandoening terwijl corona een virale ziekte is. Maar het resultaat is hetzelfde als bij alle andere pandemieën, of het nu pest of cholera of griep of corona is: een groot aantal zieken en doden en een bevolking die maatregelen ertegen neemt. En een kleine groep mensen die in de vuurlinie staat om deze oorlog uit te vechten.

De zorgverleners van toen
De verschillende pestepidemieën die Europa teisterden werden opgevangen door de cellebroeders en -zusters. De Alexianen, zoals ze nu heten, waren in de middeleeuwen bekend als cellebroeders, cellieten, lollarden en arme broeders. Ze zorgden voor de pestlijders en begroeven de doden. Ze onderscheidden zich vooral tijdens de grote pestepidemie van 1348 tot 1352 toen een derde van de Europese bevolking aan de ziekte stierf, tientallen miljoenen! En dat werk maakte de cellebroeders enerzijds geliefd en anderzijds ondervonden ze ook vijandigheid omdat ze zelf als besmettingsgevaar werden gezien. Zo erg zelfs dat paus Gregorius XI aan de bisschoppen vroeg om hen te beschermen tegen vervolging. Ze woonden dan ook meestal net buiten de stad of aan de rand ervan, in armenwijken. Ook in Sint-Truiden.

Schepen De Jonghstraat
In Sint-Truiden woonden de cellebroeders in hun klooster aan de vroegere Cuystraat, vlak tegen de stadswallen. Hun klooster daar dateert van 1473 en deed, na de Franse Revolutie en de verkoop van kerkelijke goederen dienst als “gevang en verpleeghuis voor gevaarlijke zinneloozen” en nog later als meisjesweeshuis van de zwartzusters (cellezusters). Nu is het gebouw opgesplitst in verschillende woonhuizen, maar de classicistische gevel uit de tweede helft van de 18de eeuw verraadt nog steeds een imposant klooster, ook al zijn enkele vensters nu omgevormd tot deuren of inrijpoorten. In 1997 werd het beschermt als monument.

Bij hun komst in 1473 werden er vier broeders toegelaten met het oog op de dodenzorg en daarvoor werden ze betaald door de stad en de parochiale armentafels. Tweemaal per week mochten er van deur tot deur bedelen. 1479 was al een pestjaar en mochten de cellebroeders hun groep uitbreiden. Dat gebeurde ook in 1520, 1531 en 1582.

Ook cellezusters
In 1532 kocht de stad twee huizen aan ’t Vissegat. Ze moesten dienen tot huisvesting van de acht cellezusters (grauwzusters of zwartzusters) die er zieken mochten verzorgen. “Alleen vrouwen personen en kinderen, oick de knechtkens onder vijfthien jaeren oud sijnde, die welcke van er haestiger sieckheyt of anderen schauwelijcke sieckheyden crank ende besmet weeren”.

Behandeling van de ziekte
In vele steden hadden de cellebroeders het monopolie van de dodenverzorging, van afleggen, inwikkelen tot begraving. Over hun pestbehandeling is zeer weinig geweten behalve een summiere behandeling van het onderwerp in het “Cort verhael oft tractaet vande contagieuse sieckte de peste” dat Jan Vander Linden schreef in 1632. Annemie Adriaenssens beschreef in de geschiedenis van de alexianen hoe de broeders de pest aanpakten: geen aderlaten, wel zweetdranken, strikte isolatie, niet hoesten en mekaars “asem niet bevatten”. Hun expertise stond buiten kijf. En ondanks de miljoenen die stierven, hebben we aan de cellebroeders en -zusters miljoenen te danken die overleefden.

Toen ook in Sint-Truiden de cellebroeders met de nek werden bekeken, kwam in 1519 het stadsbestuur met een noodmaatregel tegen lieden die de gezondheidswerkers aanvielen. Wie de cellebroeders mishandelde in woord of daad, of ’s nachts bij hen belletje trok, moest verplicht op bedevaart naar Santiagio de Compostella. Voorwaar geen lichte straf.

De aartsbisschop van Mechelen “geholpen”
We schijven december 1749. In het seminarie van Mechelen valt een theologiestudent drie collega’s aan en twee van hen worden door de student doodgestoken. De cellebroeders van Mechelen wisten de dader te overmeesteren en brachten hem over naar hun klooster in Sint-Truiden omdat “den weereltlijcken regter aen hem de hand niet en soude slaen”. In veiligheid dus, wetende dat Sint-Truiden behoorde tot het prinsbisdom Luik. Vreemd genoeg houdt de aartsbisschop van Mechelen ook de hand boven het hoofd van de moordenaar want hij blokte een verder onderzoek af. En daarmee was de kous aan de teen.

 

 

 

 

We dragen deze bijdrage op aan alle cellebroeders en cellezusters van vandaag, de mensen die nu de coronapatiënten verzorgen. Waarschijnlijk in betere omstandigheden en met betere middelen, maar met dezelfde gedrevenheid en zelfopoffering als hun collega’s uit het verleden!