De stap van ons verhaal vorige week over de Zotte Plevoets naar Ziekeren is niet echt groot te noemen. Van bij ons thuis tot aan de psychiatrische instelling was het maar een boogscheut. Eerst de grote weg op tot aan het kruis en dan naar links richting Halmaal. Daar had je twee belangrijke plaatsen: de confituurfabriek van Materne, waar we in een latere aflevering nog op terugkomen, en ‘ut groeit aas’ (het grote huis), waar psychiatrische patiënten werden verzorgd. Toen was dat nog een zeer gesloten instelling, waarrond een hoge muur opgetrokken was. Die muur liep rond het 16 hectare grote domein dat eigenlijk een klein dorp op zich was, met een eigen kapel, waar de mensen uit de stad ook naar de kerkdienst konden komen (vandaag trouwens ook nog). Maar men had daar ook talrijke ambachten die aan een echt dorp deden denken, zoals een bakkerij, een schoenmakerij, een kleermakerij, een stoelenvlechterij, een wasserij, een weverij en een boerderij met tuinen en boomgaarden. Deze instelling werd officieel opgericht in 1866 door een katholieke orde met de benaming ‘De Broeders van Liefde’, op een plaats die toen al Ziekeren heette.

In de jaren 1200 stond op deze plaats al een ‘Ziekenheem’ (Sieckenheem). Dat was een oord, een eindje buiten de toenmalige stadsmuren, waar de lepralijders werden verpleegd. De benaming ‘Ziekeren’ is volgens taalkundigen afgeleid van ‘sieck’. Blijkbaar stond de benaming ‘sieck’ in de Middeleeuwen voor ‘melaets’. De hoge muur rond de instelling diende destijds om te vermijden dat patiënten zouden ontsnappen, maar tevens om de lokale gemeenschap te beschermen tegen ongewenste indringers.

In mijn jeugdjaren was er ook een voetbalveld en dat kon, mits een minuscule bijdrage, door de verschillende voetbalploegen uit de buurt gebruikt worden. Ongewild kwamen wij dan in contact met een aantal bewoners en werd die wereld beetje bij beetje minder eigenaardig, zeg maar heel gewoon. Heel wat bewoners van het centrum waren dagelijks in het stadsbeeld aanwezig. Bij sommigen was duidelijk zichtbaar waar ze vandaan kwamen, maar heel wat kerels zagen er heel gewoon en in hun specifieke geval heel normaal uit. Zodanig zelfs dat je ze nooit in verband zou gebracht hebben met een dergelijke verzorgingsinstelling. Het woord ‘kerels’ is hier wel degelijk van belang, want in die jaren was deze instelling uitsluitend aan mannelijke patiënten voorbehouden. Hun vrouwelijke lotgenoten werden toen in het stadscentrum opgevangen in een andere psychiatrisch centrum, bij de bevolking uitsluitend gekend als ‘De Witzusters’, meer bepaald de ‘Zusters van Liefde’. De prachtige gebouwen, inclusief klooster en kapel zijn inmiddels helaas afgebroken en hebben plaats gemaakt voor een afschuwelijk lelijk winkelcentrum dat koud en aftands aandoet. Blijkbaar de prijs van de vooruitgang. Vandaag zijn ook de hoge muren rond Ziekeren verdwenen en is het geheel een grote, open instelling geworden. Met de middelen van vandaag worden de patiënten op een totaal andere wijze behandeld en maken zij zo mogelijk nog meer dan vroeger deel uit van het dagelijkse stadsbeeld. Ook is de kliniek nu toegankelijk voor mannen en vrouwen, net zoals die van de ‘Witzusters’, die inmiddels het stadscentrum heeft verlaten en een nieuwe campus buiten de stad kreeg, die ‘Sancta Maria’ heet.

Een ander gebouw waar wij als kinderen uren bij hebben doorgebracht was dat van de Coca Cola fabriek. Het bevond zich vlak naast de gasfabriek, in de buurt van het station. Aan de straatkant had je zeer grote vitrines, waarachter je een groot deel van de werkzaamheden in het gebouw kon zien en volgen. Wat ons, als kinderen, bijzonder fascineerde, was het bewegen van de eindeloze reeks flessen. Die kwamen uit een machine, waarvan we pas veel later wisten dat het om de wasmachine ging en waggelden dan op een loopband verder naar de straatzijde. Daar zat een man met de blik op de onder een spiegel voorbijkomende rij flessen. Op die manier kon hij de beschadigde flessen uit het circuit halen, vooraleer ze weer gevuld zouden worden. Voor ons was dat hele gebeuren uitermate spannend om volgen.

©Fred Bonaers

  • Truienaar Fred Bonaers is mede-auteur bij De Godfried (https://www.godfriedbomans.nl/) en auteur van de twee boeken ’40-’45 Sint-Truidense getuigen. Via zijn stukjes in TruiensNieuws vertelt hij over hoe het vroeger was in onze mooie stad. In deze reeks brengt Fred het verhaal vanuit zijn eigen straat, waar hij woont in het ouderlijk huis van zijn vader en daarvoor van zijn grootvader, in de Lepold II straat.