Vandaag de dag wordt er vaak op stap gegaan op zaterdagavond. Dat was niet zo in onze jeugdjaren. Voor velen was de zaterdag toen nog een werkdag, zelfs naar school gaan moest toen nog tot zaterdagmiddag. De halve dag in de week was toen trouwens niet op woensdag maar op donderdagnamiddag. De uitgangsdag bij uitstek in die tijd was de zondag. Buiten de stad werd er toen niet uitgegaan. Het vertier werd vlak bij huis gezocht, eigenlijk uit pure noodzaak, want niemand had een eigen auto. Bijgevolg waren er uiteraard ook nog geen weekendongevallen. Het toenmalige uitgangsleven beperkte zich tot de talrijke cafés die de stad rijk was en enkele zaken waar je op zondag vanaf een uur of vijf in de namiddag kon dansen. Laat werd er toen niet uit gegaan, want de volgende dag wachtte het werk of de school. Als er dan rond middernacht weer naar huis werd afgezakt vanop het marktplein naar onze buurt, liep de weg zonder fout langs het Sint-Maartenplein en haar kerk, want daar stond een frietkraam. Hier werd bijna altijd halt gehouden, want na een redelijk aantal ‘bokken’, begon de maag te knorren en dan werd met de laatste centen nog een friet gekocht. Meestal werd er samengelegd omdat het zondagse ‘drinkgeld’ al te zwaar was aangesproken.

Na de friet stelde Paul op een avond vast dat de zijdeur van de kerk nog openstond. Samen met Raymond en Doyle werd er besloten om eens naar binnen te gaan en om vanuit de toren de stad bij nacht te overschouwen en te bewonderen. Dit initiatief werd niet uit romantische overwegingen genomen. Het was gewoon de zin voor het avontuur van het verbodene dat hen aantrok. Het was de tijd dat de klokken van de kerk nog niet automatisch in werking gesteld werden en dus hing er, van boven naar benden in het trappenhuis van de kerktoren, nog een aantal klokzelen. Was het de duisternis of de invloed van de glazen pils, of misschien een combinatie van de twee, maar plots struikelde Raymond en om niet te vallen greep hij wat hij vast kon krijgen. In dit geval was dat een klokzeel. Een luide ‘bong’ was het gevolg. Op zich niets opzienbarend, ware het niet dat het midden in de nacht was en op een uur dat klokken normaal niet horen te luiden. George, de uitbater van het tegenoverliggend café Martinus had het gehoord en had ook gezien dat de kerkdeur open stond. Hij had er niets beter op gevonden dan de politie op te bellen. Toen de avonturiers weer beneden kwamen, stonden twee politiemannen hen op te wachten met de ‘matrak’ in de aanslag. ‘Wie heeft er geluid?’ was het eerste wat ze vroegen. ‘Dat weten we eigenlijk niet meer’, was het weinig overtuigende antwoord. De drie werden meegenomen naar het politiebureau, dat toen nog onder de toren van het belfort, in het oude stadhuis was. Na verhoor mochten ze weer naar huis. De al twee keer afgelegde weg werd voor een derde keer aangevat en ter hoogte van het café Martinus stond de baas in zijn deur te grijnslachen. De drie riepen naar hem ‘we zullen je wel krijgen’. Hierop belde de man weer naar de politie, zogenaamd omdat hij zich bedreigd voelde. De volgende dag werden de jongelingen weer door de politie bezocht om ook hierover een verklaring af te leggen. Gevolg werd hier echter nooit aan gegeven, maar de klokken hebben ze toch nooit meer geluid.

Foto’s: beelden van op en rond het Sint-Martenplein 

©Fred Bonaers

  • Truienaar Fred Bonaers is mede-auteur bij De Godfried (https://www.godfriedbomans.nl/) en auteur van de twee boeken ’40-’45 Sint-Truidense getuigen. Via zijn stukjes in TruiensNieuws vertelt hij over hoe het vroeger was in onze mooie stad. In deze reeks brengt Fred het verhaal vanuit zijn eigen straat, waar hij woont in het ouderlijk huis van zijn vader en daarvoor van zijn grootvader, in de Lepold II straat.