De frituren uit die tijd leken van buiten uit wel wat op de hedendaagse soortgenoten, dat wil zeggen dat ze ook een soort winkel op wielen waren, maar wat er te koop aangeboden werd, was bijlange niet zo uitgebreid als vandaag. Om te beginnen bestonden er niet eens zoveel verschillende soorten snacks als vandaag. Zelfs het woord ‘snack’ bestond nog niet. Althans niet in onze contreien. Hetgeen je bij je bestelde portie friet kon krijgen limiteerde zich tot zout, mayonaise en/of pickels of ‘djaankes’, de opgelegde zilveruitjes. Daarbuiten had je ook nog de mogelijkheid om wat ‘mosseltjes in het zuur’ op je warme frieten gekieperd te krijgen. Helemaal een culinair hoogstandje was de ‘cervela’. Dit was een knalrode worst, waarschijnlijk als gevolg van de kleurstoffen die toen nog naar hartenlust gebruikt mochten worden, die je koud of warm kon krijgen. In het koude geval, vroeg de uitbater dan altijd of hij gepeld moest zijn of niet. Bij de warme editie werd hij in ieder geval gevild en in het frituurvet gebakken. Verder had je nog de fameuze ‘boeletten’, een soort gehaktballen van een meestal ondefinieerbare kleur en ‘ oat eijkes’, de hard gekookte eieren. De frieten zelf werden, zonder uitzondering, altijd in een puntzak geserveerd. In de winter was dat zeer welkom, want dan kon je je handen lekker opwarmen. In de zomer bracht dat wel eens problemen met zich mee om die zak vast te houden. Die boeletten en de hard gekookte eieren, waren in menig café ook te verkrijgen. Die werden meestal aan dezelfde prijs als een glas bier verkocht. Naast de vaste frituren had je toen ook het type ‘frituur-restaurant’, en verder meerdere frietkramen verspreid over de stad, die toen ook gewoon frituur werden genoemd. Op de grote markt, vlak naast het stadhuis, aan de kant van de Lievevrouwekerk had je ‘Fin Mep’. Vraag me niet hoe deze ‘dame’ aan die naam gekomen is, ze was onder geen andere naam gekend. Verder had je nog het frietkraam op het Sint Maartenplein, een ander op het einde van de Tiense vest, op de aansluiting met de Naamse vest. Aan de ingang van het park had je er ook eentje en aan de Brustempoort, het huidige Europaplein.

©Fred Bonaers

  • Truienaar Fred Bonaers is mede-auteur bij De Godfried (https://www.godfriedbomans.nl/) en auteur van de twee boeken ’40-’45 Sint-Truidense getuigen. Via zijn stukjes in TruiensNieuws vertelt hij over hoe het vroeger was in onze mooie stad. In deze reeks brengt Fred het verhaal vanuit zijn eigen straat, waar hij woont in het ouderlijk huis van zijn vader en daarvoor van zijn grootvader, in de Lepold II straat. 

Reacties van lezers:

“Fin Mup droeg grote hoeden van stof waar van die bolletjes op komen, wat je ook op je trui krijgt. Dat heet in het dialect ‘mupkes’.”

“Sommigen durfden Fin wat uit te dagen door al plagend voor haar frituur dit versje te declameren:

Fin Mup, schijt stup,scheyt brood,scheyt alle minsen doëd

“Fin Mup is ons eens tot in de OLVkerk achternagelopen en uit de biechtstoel komen halen omdat we dat liedje voor haar barak hadden gezongen.”