(Op de foto bovenaan: Sint-Truiden had zijn eigen ‘scheresliep’, de slijper van messen en scharen. En in de buurt waar Fred woonde waren er nog andere zelfstandigen, zoals Mil, de coiffeur) 

  • door Fred Bonaers

In RETRO vertelt Fred Bonaers het verhaal van de straat waar zijn familie al drie generaties woont, de Leopold II straat. “Het was een gewone, eerder volkse buurt, niet ordinair, maar ook niet elitair, met een heleboel gewone mensen, of ten minste mensen die voor mij en mijn vrienden heel gewoon waren. En net daarom vertel ik er graag wat meer over. Niet alleen over de volwassen mensen uit mijn kindertijd…” 

Mil, de coiffuir

Zo kwam ik regelmatig bij ‘Mil de coiffuir’, één van de kappers uit de buurt. Die had zijn zaak een paar straten verder, op een honderdtal meter van ons huis. Na een tijdje viel het mij op dat ik altijd meteen aan de beurt was, niettegenstaande er heel wat mannen – in die tijd had je nog uitsluitend kapsalons voor mannen en andere uitsluitend voor vrouwen – voor mij aanwezig waren. Wat mij eveneens opviel was dat die zelfde kerels, ook al werd bij hen alleen maar haar gesneden, steeds veel meer voor een knipbeurt moesten ophoesten dan ik. Soms waren er ook mannen die hun haren helemaal niet lieten knippen maar zich uitgebreid lieten scheren. Dat was een hele ceremonie, waarvan ik als kwajongen kon genieten: Eerst werden de mannen van een traditionele kappersvoorschoot voorzien, waarna Mil in een soort bol, iets waaruit wij vandaag soep zouden eten, heet water goot, vervolgens daarin een scheerkwast dompelde en hem daarna over een cilinderachtig iets wreef, dat scheerzeep bleek te zijn. Eens de kwast vol schuimende zeep zat, werd dan overgegaan tot het systematisch insmeren van de kin, de wangen en de zone onder de neus van de klant. Hier had ik bijna slachtoffer gebruikt, want nadat de man volledig was ingesmeerd kwam pas het spannende deel van de operatie: het wetten van het indrukwekkende, openvouwbare scheermes. Hiervoor gebruikte Mil, zoals alle andere kappers uit die tijd trouwens, iets dat ik nu een wetleder zou noemen, naar analogie met een wetijzer of een wetsteen. Iemand zal ooit wel eens komen aandraven met de juiste vakterm voor een dergelijk ding. Dit was een stok met aan beide zijden een lang, smal stuk leder, met aan het einde een soort handvat dat bij het wetten vastgehouden werd door de kapper, terwijl hij het lemmer van het scheermes heen een weer over het leder liet glijden.

En dan volgde de meest spannende episode van de hele scheerceremonie, namelijk het scheren van de baard- en de snorharen. Op die momenten zat ik altijd met toegeknepen vuisten, wat angstig te kijken naar dat mes dat vliegensvlug over het gezicht van het slachtoffer met dienst gleed. Om de enkele halen, dompelde Mil dat mes in een blikken teil met warm water, om het van de scheerzeep te ontdoen. Soms wette hij ook nog wat bij en ging dan weer verder met het scheren, daarbij af en toe met de duim het vel van zijn klant wat opspannend. Als kin, wangen en snor zone dan mooi glad geschoren waren, verwijderde hij de zeeprestanten met een verse handdoek en wreef hij het gezicht nog eens extra in met een alcoholhoudend parfum, daarbij zachtjes met de handen op de wangen van de klant kloppend, waardoor de poriën weer dicht trokken en eventuele kleine bloedingen meteen gestopt werden. Ik was echter nooit getuige van een echte misser, waarbij er in plaats van alleen maar haar ook wat vel zou geschoren zijn, met een bloederig tafereel als gevolg. Helaas, dat heeft nooit mogen zijn. Nu werd niet voor iedereen hetzelfde scheermes, stuk zeep of scheerkwast gebruikt hoor. Neen, elke vaste scheerklant, had bij zijn vaste kapper een vakje, waarin zijn private stuk scheerzeep, zijn eigen scheermes en dito kwast opgeborgen werd. En het echte wetten van de respectievelijke scheermessen, gebeurde op stille momenten, meestal door het kappershulpje, op een daarvoor voorziene wetsteen. Het wetleder werd enkel gebruikt om het mes scherp te houden tijdens de scheerbeurt.

Behalve de klanten in de kapperszaak, zaten er ook altijd heel wat kerels in de keuken, die aan het kapsalon grensde. Na een tijdje had ik door dat die kerels heel rustig op hun beurt zaten te wachten, terwijl Mils’ echtgenote regelmatig, op hun vraag, de borrelglaasjes vol schonk. Hier konden borrelglaasjes wel gebruikt worden, want dat was tenslotte de privéwoning en daar mocht je uiteraard een neutje drinken. Wanneer Mil dan nadien de man zijn knip- of scheerrekening meldde, rekende hij daar uiteraard het borrelgenot bij, wat maakte dat de prijs van hun beurt steeds mijlen boven de mijne lag. Volledigheidshalve waren er ook wel regelmatig kerels die helemaal hun haar niet lieten knippen en evenmin hun baarden lieten scheren. Die kwamen gewoon, buiten het zicht van de mensen of van hun echtgenote, een borrel drinken.

Teksten en foto’s ©Fred Bonaers

  • Truienaar Fred Bonaers is mede-auteur bij De Godfried (https://www.godfriedbomans.nl/) en auteur van de twee boeken ’40-’45 Sint-Truidense getuigen. Via zijn stukjes in TruiensNieuws vertelt hij over hoe het vroeger was in onze mooie stad. In deze eerste reeks brengt Fred het verhaal van zijn eigen straat, waar hij woont in het ouderlijk huis van zijn vader en daarvoor van zijn grootvader, in de Lepold II straat.