• door Fred Bonaers

Knikkers. Vandaag de dag zijn er her en der nog de glazen knikkers en die werden destijds ‘klitsers’ genoemd. Hun aarden, éénkleurige soortgenoten, kregen de eigenaardige benaming ‘kassendous’ mee. Die was waarschijnlijk afgeleid uit het Frans of het Waals voor ‘casse en deux’, want die knikkers in gebakken aarde braken nogal gemakkelijk als ze ergens te hard tegenaan kaatsten. Je had onder de vrienden dan ook veel meer aanzien als je knikkerbestand vooral uit ‘klitsers’ bestond, met maar een geringe hoeveelheid ‘kassendous’. Bij die klitsers had je natuurlijk ook nog verschillende maten. Je had de gewone, maar er waren ook grote en heel grote klitsers. En hoe meer je er van die laatste soort had, hoe hoger je in de knikkerhiërarchie steeg. Want dat betekende vooral dat je heel goed kon knikkeren. De twee soorten werden in afzonderlijke zakken gestopt. Het was gewoon ondenkbaar om ‘kassendous’ in de zak van de ‘klitsers’ te steken, of omgekeerd.

Een ander spel dat hoge toppen scheerde onder de belhamels was kaarten voor ‘billekes’. Die ‘billekes’ waren foto’s van vooral wielrenners, die je onder meer in de verpakkingen van chocoladerepen of kauwgom vond. Er werd dan ook niet alleen voor die foto’s gekaart, er bestond ook een bloeiende ruilhandel. Die ruilhandel of dat kaartspel gebeurde gewoon ergens zittend op de stoep, of als het warm was, onder een boom. Bomen in de buurt waren onder meer de reeds eerder genoemde kastanjelaar in de Stationsstraat en anders de bomen van ‘Het boskeike’, een klein bosje, verder bergopwaarts op de grote weg, vlak bij ‘den traveir’, de spoorwegovergang, toen nog met volledig dichte slagbomen. In dat bosje werd er in de bomen geklauterd, veldslagen tegen de ingebeelde Duitsers gewonnen, aankomsten van denkbeeldige ronde van Frankrijks georganiseerd en zelfs vuurtje gestookt tot de brandweer moest tussenkomen en wij met een paar oorvegen naar huis werden gebracht, waar we er nog enkele bijkregen.

Nog wat verder op dezelfde weg, vlak voor het voetbalstadion, had je de suikerfabriek, beter gekend als ‘ut soekerfabrik’. De gebouwen stonden aan de ene kant van de weg, terwijl de kunstmatige grachten, waarin de bieten werden gewassen en verder door geleid werden, via kanalisatie onder de weg door, voor verwerking, aan de andere kant van de weg waren. Net omdat het verboden was om daar te spelen gingen wij daar natuurlijk naartoe. En het scheelde niet veel of het was daar fout afgelopen. Guyke was tijdens het spel in een van die grachten gesukkeld en werd met de bieten meegedreven in de richting van de maalmolens. Net voor zo’n molen hebben we hem met een paar vrienden uit de gracht kunnen trekken. Sedertdien was ons de lust vergaan om in die omgeving nog halsbrekende toeren uit te halen.

 

  • Truienaar Fred Bonaers is mede-auteur bij De Godfried (https://www.godfriedbomans.nl/) en auteur van de twee boeken ’40-’45 Sint-Truidense getuigen. Via zijn stukjes in TruiensNieuws vertelt hij over hoe het vroeger was in onze mooie stad. In deze reeks brengt Fred het verhaal vanuit zijn eigen straat, waar hij woont in het ouderlijk huis van zijn vader en daarvoor van zijn grootvader, in de Lepold II straat. 

©Fred Bonaers