De IJsheiligen zijn Sint Mamertus, Sint Pancratius, Sint Servatius en Sint Bonifatius. Zij vieren hun naamdagen op achtereenvolgens 11, 12, 13 en 14 mei. IJsheiligen is ook één van de oudste en wellicht het bekendste begrip uit de volksweerkunde. De eerste berichten over deze “strenge heren” dateren van rond het jaar 1000.
De IJsheiligen ontlenen hun benaming aan het gevaar van koud voorjaarsweer voor het gewas, dat in deze tijd in volle bloei en groei staat. Een late vorstnacht kan nu veel schade aanrichten. Het is echter niet zo dat tijdens de IJsheiligen de kans op een overgang naar koud weer groter is dan op andere dagen in het voorjaar.
Abrupte veranderingen in temperatuur, die onder andere het gevolg zijn van het nog relatief koude zeewater, zijn kenmerkend voor dit hele jaargetijde en kunnen ook in juni nog voorkomen. Wel neemt na half mei de kans op vorst sterk af en aan het eind van deze maand zijn temperaturen onder nul heel uitzonderlijk. In dat opzicht markeren de IJsheiligen meestal de overgang naar een periode met een meer zomers karakter.
Het is een algemeen bekend gegeven dat je pas na IJsheiligen kan beginnen met het planten in de volle grond. Omstreeks deze tijd komt in West-Europa nogal eens een schade brengende nachtvorst voor. Hij begint meestal rond 7 mei met een koude noordenwind.
Na deze dagen komt er in onze streek (Midden & Noord-Europa) geen nachtvorst meer voor.
Weerspreuken m.b.t. IJsheiligen
“Pancraas, Servaas, en Bonifaas,
brengen sneeuw en ijs helaas!”
“Voor IJsheiligen de bloempotten buiten,
veelal kun je er dan naar fluiten,
wacht af tot de heiligen zijn voorbij,
de bloemen zijn u daarvoor blij.”
“Het kan vriezen tot in mei,
tot de IJsheiligen zijn voorbij.”
“Al is Mamertus oud en grijs,
houdt hij van vriezen nog en ijs.”
“Servaas moet verlopen zijn,
voor de nachtvorst goed en wel verdwijnt.”
“Wie zijn schaap scheert voor St. Servaas
houdt meer van wol dan van het schaap.”