Krijgen ‘echte’ Limburgse vlaaien weldra een logo dat hen onderscheidt van andere taarten? De Europese erkenning als streekproduct zit na bijna zes jaar alvast in een laatste rechte lijn. Maar niet elke taart zal Limburgse vlaai mogen heten! En het zou best wel eens een Truiense uitvinding kunnen zijn.

Landbouwproducten, levensmiddelen of wijn afkomstig uit een specifieke regio die een zekere faam genieten, kunnen Europees erkend worden als Beschermde Geografische Aanduiding. Die procedure verloopt in twee fasen. Voor de Limburgse vlaai is die eerste fase, op het niveau van de lidstaat, nu zo goed als afgerond. Uniek is dat de aanvraag parallel loopt in Nederland en België.

De redding van Sint-Truiden
Over de geschiedenis van het product vlaai is weinig met zekerheid bekend. Wel is duidelijk dat vlaaien geen specifiek Limburgs product zijn. De uit de 16e eeuw stammende Vlaaikensgang in Antwerpen bewijst dat ook daar vlaaien gebakken werden.

Een van de oudste vermeldingen dateert uit de 12e eeuw. Toen Godfried III van Leuven in 1189 de stad Sint-Truiden belegerde, boden de Truienaars hem een vlaai aan die naar een oud plaatselijk recept was gebakken. Volgens een vermelding van abt Nicolaas in de kroniek van de abdij van Sint-Truiden staakte de hertog daarop het beleg.

Van luxeproduct tot dagelijks gebruik
Tot het midden van de 20e eeuw werd vlaai in Limburg als een luxe beschouwd, die alleen op feestdagen ter tafel kwam. Op het platteland werd vrijwel altijd zelf gebakken, meestal in een traditioneel bakhuisje (het bakkes). De vlaaien werden op feestdagen (kermissen, bruiloften, communiefeesten, enz.) ’s middags om een uur of vier bij de koffie geserveerd, meestal per persoon twee of drie stukken van verschillende smaak. Door de toenemende welvaart werden vlaaien na de Tweede Wereldoorlog ook steeds meer op ‘gewone zondagen’ gegeten, tot zelfs dagelijks naar believen

Beide Limburgen samen
De bekendmaking van de Belgische aanvraag werd vorige week gepubliceerd in het Staatsblad. Nu heeft iedereen, die daar belang bij heeft, zestig dagen de tijd om bezwaar aan te tekenen. Ook in Nederland is de aanvraag intussen in de Staatscourant verschenen. Als dat geen problemen oplevert, zullen Vlaanderen en Nederland weldra samen een Europese aanvraag indienen. Over een jaar zou de erkenning dan een feit kunnen zijn.

Neen, André Rieu, dit is GEEN vlaai!

Alles komt uit de oven
In de aanvraag is heel duidelijk bepaald waaraan een Limburgse vlaai moet voldoen. Het belangrijkste principe is dat ze gebakken moet zijn in Belgisch- of Nederlands-Limburg en dat alles mee de oven in moet. Dat betekent dat er na het bakken niets meer aan de vlaai mag toegevoegd worden. Slagroom? Een vers framboosje? Een likje gelei? Een laagje chocolade? ‘Gelukkige verjaardag’? Vergeet het!’

Een smurfenvlaai is in de jaren 70 in Limburg uitgevonden en is een Genkse lekkernij, maar het is geen Limburgse vlaai. Er zijn ook bakkers die de latjes na bereiding nog met gelei insmeren. Dat blinkt mooi en verkoopt beter, maar dan is het geen Limburgse vlaai meer.

Fruitstreek
Maar vanwaar komt die Limburgse fascinatie voor het zoete ronde gebak eigenlijk? Dat is gegroeid vanuit de boerderijen in de fruitstreek. Die zijn er in andere provincies ook, maar in Limburg werd dat gecombineerd met fruit en de gastvrijheid. Je kan van appelen compote maken maar ook appelvlaai, kersen en pruimen kan je “opleggen” maar er ook lekkere vlaai mee bakken. Alle fruit doet het goed op vlaai. Zelfs melkproducten zoals rijstpap, crème, flan en ‘semoule’ kunnen Limburgse vlaai worden.

Jacobus Craandijk beschreef dat in 1878 als volgt: ‘Het eigenlijk oogstfeest heeft iets later plaats, op een’ der volgende Zondagen. (…) Dan is op de groote tafel het nieuwe wittebrood aangerigt en de koek van tarwemeel met vruchtenmoes, die een Limburgsche eigenaardigheid is en ‘vlaai’’wordt genoemd.’ Smakelijk!

Misschien moeten we ook met zijn allen beginnen iets meer vlaai te eten dan taart, of toch alleszins de echte vlaai ook vlaai te noemen in plaats van het enigszins ‘bekakte’ taart.