• Truienaar Fred Bonaers is mede-auteur bij De Godfried (https://www.godfriedbomans.nl/) en auteur van de twee boeken ’40-’45 Sint-Truidense getuigen. Via zijn stukjes in TruiensNieuws vertelt hij over hoe het vroeger was in onze mooie stad. In deze nieuwe reeks begint Fred in zijn eigen straat, waar hij woont in het ouderlijk huis van zijn vader en daarvoor van zijn grootvader, in de Lepold II straat. 

 

  1. Den Tuitel

Het was een gewone, eerder volkse buurt, niet ordinair, maar ook niet elitair, met een heleboel gewone mensen, of ten minste mensen die voor mij en mijn vrienden heel gewoon waren. En net daarom vertel ik er graag wat meer over. Niet alleen over de volwassen mensen uit mijn kindertijd trouwens, maar ook over mijn toenmalige leeftijdsgenoten, waarmee ik een heleboel avonturen beleefde.

Het stukje van onze straat, zo’n honderd meter lang, waar een deel van onze kinderjaren zich vooral tijdens de vakanties afspeelde, werd begrensd door twee dwarsstraten. Op twee van de hoeken was er een café. Het ene, aan de hoofdweg, heette eigenlijk ‘Café Welkom’, maar ik ben er zeker van dat bijna niemand van mijn stadsgenoten, zelfs ouderen uit die tijd, die naam zullen aanhalen als er over ‘Den Teutel’ wordt gesproken. Over hoe dat café aan die naam is geraakt gaan wel meerdere verhalen en daarom laat ik dat voorlopig graag in het midden. De uitbaatster ervan, vroeger heette dat gewoon ‘cafébazin’, was Marie den Teutel.

Er was ook een man, ‘Toine’, maar die kwam weinig in het verhaal voor. Later, toen we al op eigen benen stonden en Marie al lang met pensioen was, kwamen er andere mensen in het café wonen en was de officiële naam eigenlijk ‘Bij Jef Antoon’, maar iedereen bleef volhouden dat hij naar ‘Den Teutel’ ging om een pint te drinken. Het interieur was traditioneel en sober: Op de toonbank, beter gekend onder de benaming ‘toog’ stond het woord ‘welkom’. Deze toog was eerder klein en nog helemaal in licht grijze marmer, met bovenop een soort zinken bekleding om het overtollige bier en het water op te vangen en zoals dat hoort in een café, twee tapkranen. Het meubilair was even eenvoudig en bestond uit bruine houten banken die vast stonden tegen de muur, met daarvoor tafeltjes en een aantal stoelen. Tafelkleden waren er niet. Alleen voor de kaarters werd er een groene mat op tafel gelegd. Uiteraard stond er toen nog op elke tafel een blikken asbak, die om de haverklap en vooral tijdens hevige discussies, tegen de grond kletterde. De vloer was een mooie, echt ouderwetse tegelvloer met een stermotiefje. Voor de enkele ramen stonden de toen niet te vermijden ‘vrouwentongen’ of Sanseveria’s.

Grote variatie van bieren had je bij Marie niet. Er waren twee bieren aan de tap: ‘Cristal Alken’ en ’Stella’. ‘Hors Ale’, dat door iedereen ‘een Pjaadeke’ genoemd werd, naar het paard dat op het logo stond, was het populaire flessenbier. De enkele andere bieren op fles waren: Pale Ale, wat Geuze en een enkele Trappist.  Als kind kwamen wij wel eens in het café, niet om iets te drinken natuurlijk, maar om één of meerdere flessen tafelbier te halen, die Marie kocht in de daar schuin tegenoverliggende Trudobrouwerij. Die brouwerij had aan de straatkant van de grote steenweg een gigantische vitrine waarin een prachtige en ook zeer grote koperen brouwketel stond en uiteraard een beeld van Sint-Trudo. Soms kwamen er mensen naar het café met een kruik, om bier van het vat te halen en het dan thuis te drinken. Verder was er in Marie’s café, ‘witte’ of ‘gele’ limonade en ‘coca’. Koffie of thee werd in die tijd in dit volkscafé niet geserveerd. Wat er wel ‘geschonken’ werd was ‘witte’, die eigenlijk in het zwart getapt werd, want de ‘Wet Vandervelde’ was toen nog van toepassing en die liet het verkopen van sterke drank in cafés niet toe zonder een daarvoor vereiste vergunning, die trouwens niemand had, vanwege te duur. Daarom werden de aangekochte jeneverflessen bij aankomst in het café, meteen overgegoten in limonadeflessen met een toen nog mechanische sluiting. Dan zagen die er inderdaad uit als flessen met ‘witte limonade’.

Ook bij het bedienen van de klanten werd dit systeem toegepast. Wanneer iemand ‘een witteke’ bestelde – en dat kon alleen maar indien je gekend was door de bazin – dan werd dat in een limonadeglas geserveerd. Zo zag je heel dikwijls mensen met een limonadeglas voor zich zitten waarvan de bodem amper gevuld was. Borrelglazen waren in cafés in die tijd helemaal uit den boze, want dat zou de aandacht van eventuele controleurs kunnen trekken. Dit fenomeen deed zich echter niet alleen voor in Den Teutel. Ook in de meeste andere, mogelijk zelfs in àlle andere cafés ging men op gelijkaardige wijze met dit drankje om. Of hier ooit door de overheid op gecontroleerd werd durf ik in het midden te laten. Het lijkt me echter weinig waarschijnlijk dat diezelfde overheid hier niet van op de hoogte was, wanneer ik het als opgroeiende vlegel al door had. Ditzelfde drankje kwam ik als kind echter ook elders tegen.

Hogergenoemde wet verplichtte mensen die jenever of andere alcohol wilden kopen, om deze steeds met twee flessen tegelijkertijd aan te schaffen. Op die manier ging de overheid er van uit dat de brave, gewone werkman, nooit genoeg geld had om zich dat te veroorloven en dat zo het alcoholisme, dat op een bepaald moment blijkbaar een probleem was bij ‘het werkvolk’, in toom kon gehouden worden.

©Fred Bonaers

Volgende keer: ‘Mil, de kwaffuir’