• door Fred Bonaers
  • In beeld: de mariaprocessie te Kortebos © Leca vzw

In die tijd had je ook nog de processies. Die gingen uit op de naamdag van de heilige van de parochie of op speciale kerkelijke feestdagen zoals ‘Maria Hemelvaart’ of ‘Onze-Lieve-Heer Hemelvaart’. Voor ons, de kinderen, was dat een hele gebeurtenis. De huizen in de straat waar de processie voorbij kwam werden dan op het gelijkvloers voorzien van een klein altaartje aan het raam, meestal met een beeld van Maria of van een Lieve Heer met een ontbloot hart, het zogenaamde ‘Heilig Hart’. Daarnaast dikwijls enkele bloemenvazen en wanneer het niet te hard waaide, een paar brandende kaarsen. Uiteraard werd dat altaartje getooid met de nodige kleurrijke doeken, blauw en wit als het om Maria ging en rood voor ‘Ooze Lievenhier’. Sommige huizen werden ook nog met de overeenstemmende kleuren bevlagd. Zij die daar niet over beschikten hingen gewoon een Belgische vlag uit. De smid durfde er zelfs de vlag van de plaatselijke voetbalploeg bij te hangen. Hij had niets anders en volgens hem was blauw toch de kleur van Maria en geel één van de pauselijke kleuren en dan moeten de mensen niet zagen. Ook werd de stoep bestrooid met bloemblaadjes of kleurige papiersnippers, en vlak voor de stoet aankwam werd dat ook nog eens op de straat overgedaan. Die processie bestond meestal uit een fanfare of een harmonie, wat niet hetzelfde is, die op kop liep en trage, zachte marsmuziek speelde, gevolgd door enkele groepen leerlingen van één van de vele katholieke scholen met de bijpassende ‘nonnekes’.

Daarna kwam het baldakijn, gedragen door vier stoere mannelijke parochianen, met daaronder de pastoor, in vol ornaat, die de ‘monstrans’ droeg. Die monstrans was een zilveren of gouden kunstwerk waarin, achter een klein rond glazen raampje, een grote hostie zat. Voor, naast en achter het baldakijn liepen dan de hogergenoemde misdienaren. De ene met het wierookvat, de andere met het potje met wierook, nog een andere met de emmer met wijwater en zijn kompaan met de kwispel of borstel voor de wijdingen met het wijwater en dan nog één of twee kereltjes met een bel. Wanneer dat geheel voorbij kwam, werd er van de parochianen verwacht dat ze eerbiedig neerknielden en een kruisteken maakten. Achter dit indrukwekkend tafereel kwamen dan de notabelen van de parochie en de leden van de kerkfabriek, voor zover dat al niet dezelfde waren. Aan de Mariakapelletjes, die op verschillende plaatsen in de stad en zeker in onze parochie op straathoeken stonden of hingen en dat vandaag nog doen, werd halt gehouden voor een religieus lied of een gebed.

Ook aan ‘het kruis’, op de hoek van de Grote weg en de Halmaalweg, gebeurde dat telkens weer. Het geheel werd steevast vooraf gegaan en ook afgesloten door politie agenten in vol ornaat, met witte handschoen en een witte helm, naar het model van de soldaten uit de Eerste Wereldoorlog. Van een combi met blauw zwaailicht was toen in de verste verte nog geen sprake.

©Fred Bonaers

  • Truienaar Fred Bonaers is mede-auteur bij De Godfried (https://www.godfriedbomans.nl/) en auteur van de twee boeken ’40-’45 Sint-Truidense getuigen. Via zijn stukjes in TruiensNieuws vertelt hij over hoe het vroeger was in onze mooie stad. In deze reeks brengt Fred het verhaal van zijn eigen straat, waar hij woont in het ouderlijk huis van zijn vader en daarvoor van zijn grootvader, in de Lepold II straat.