• Truienaar Fred Bonaers vertelt wekelijks over hoe het vroeger was in Sint-Truiden. In deze reeks brengt Fred het verhaal van zijn eigen straat, waar hij woont in het ouderlijk huis van zijn vader en daarvoor van zijn grootvader, in de Lepold II straat. Vandaag zitten we aan aflevering nummer zes: ‘Bè Net miljoen’.

De straathoek vlak tegenover ‘Den Teutel’ werd gevormd door een huis waarin zich een voor die tijd behoorlijk grote stoffenwinkel bevond. Niet dat er zoveel personeel in rondliep, maar de voorraad aan stoffen was er zo gigantisch groot dat die ruimte absoluut noodzakelijk was. De naam van de winkel kwam eigenlijk helemaal niet overeen met de grootte ervan. ‘ Het Scheerke’ was namelijk een stoffenwinkel om ‘u’ tegen te zeggen. Eigenlijk heette de zaak ‘In de Gouden Schaar’, maar daar sprak geen mens van. De meesten zeiden ‘bè Net Meljoen’.  De winkel was letterlijk volgepropt met balen stof in duizend en één kleuren en kwaliteiten, maar met een grote meerderheid aan grijs en zwart, wat in mijn jonge jaren nog heel erg in trek was bij de mensen. Enkele dingen zijn mij heel erg bijgebleven, zoals de geur van die ongelooflijk grote hoop stoffen. Die geur kom je vandaag zelden of nooit meer tegen. En dan waren er ook nog de houten meetstokken, waarmee de stoffen werden afgemeten. Die lagen altijd op de toonbank en Net, de uitbaatster en eigenares van de winkel, gleed met die stok over de stoffen terwijl ze de baal ontrolde. Daarna knipte ze met een voor mij toen nog gigantisch grote schaar de stof op de gewenste lengte af. Hoe Net echt heette heb ik destijds niet geweten. Door heel de buurt en waarschijnlijk ook door de rest van de bevolking van de stad werd zij echter Net Meljoen genoemd, mogelijk vanwege haar veronderstelde, maar niet noodzakelijk door iedereen gekende rijkdom. Zij was in ieder geval een rijzige vrouw, met grijze haren die in een knotje samengebonden waren. In overeenstemming met haar leeftijd en haar status was zij altijd in het zwart gekleed en droeg zij bovendien steeds een zijden, gladde zwarte stofjas. Uiteraard was er ook een onuitputtelijke voorraad aan ‘gebloemde’ stoffen die uitsluitend werden aangewend voor het vervaardigen van huishoudelijke stofjassen. Op markten kan je die kledij vandaag nog altijd, maar dan kant-en-klaar, in confectie kopen. Achter de toonbank bevond zich een gigantische kast, met een ontelbaar aantal kleine schuifjes waarin duizenden verschillende knopen waren opgeborgen, evenals honderden grotere en kleinere bobijntjes naaigaren. Wilde je een kleed of een pak maken of laten maken, dan kon je toen al voor alle onderdelen bij Net terecht. Net had echter de reputatie van aan de krenterige kant te zijn. Haar man, Clément, dronk al eens graag een witteke, maar dat mocht niet van Net om tweeërlei redenen: ze wilde niet dat hij alcohol dronk en bovendien koste dat geld en was het volgens haar ook veel te duur. Daarom had hij een strategie uitgewerkt: Wanneer Net boodschappen ging doen, spurtte hij, meteen nadat ze de deur uit was, als een wervelwind naar de tegenoverliggende Teutel, waar de borrel al op hem stond te wachten. Hij nam er dan meestal een stuk of drie tot zich en verdween weer naar zijn winkel. Om deze escapade voor Net verborgen te houden gebruikte hij een oud trucje dat bovendien bleek te helpen. Hij droeg dag in, dag uit een ‘kamizool’, beter gekend als ‘debardeur’. Daarin had hij op buikhoogte, aan beide zijden, een klein zakje. En in die zakjes had hij altijd enkele koffiebonen zitten. Die knabbelde hij dan op vooraleer Net weer thuiskwam. De krenterigheid zat wat in de familie. Haar zus Nie, had dezelfde trekjes. Op een keer kwam ze met haar toen zesjarige zoontje voorbij aan een kruidenierswinkel waar op grote houten staanders, de groenten en het fruit, buiten ten toon gesteld werden. De kleine kerel, wetende dat zijn moeder niet erg vrijgevig was en overtuigd dat hij toch geen appel zou krijgen indien hij het vroeg, greep er plots eentje uit de kist, beet er in en legde hem terug.

Waarop Nie ter verantwoording naar de kwade winkelierster brieste: ‘ Das van aster bè dei bemdese lup!’, wat zoveel betekent als ‘ dat is van als hij met die bendes rondloopt’.

©Fred Bonaers

  • Truienaar Fred Bonaers is mede-auteur bij De Godfried (https://www.godfriedbomans.nl/) en auteur van de twee boeken ’40-’45 Sint-Truidense getuigen. Via zijn stukjes in TruiensNieuws vertelt hij over hoe het vroeger was in onze mooie stad. In deze reeks brengt Fred het verhaal van zijn eigen straat, waar hij woont in het ouderlijk huis van zijn vader en daarvoor van zijn grootvader, in de Lepold II straat.