• Elke zaterdag duikt Truienaar Fred Bonaers met zijn magistraal geheugen tot diep in de vorige eeuw

In de Stationsstraat stond en staat één gigantische kastanjelaar. Zo’n boom met prachtige grote witte kaarsvormige bloemen in de lente en met niet eetbare kastanjes in de herfst. Daar vlak tegenover woonde René Libens, de tandarts. René was een kloeke, goed uit de kluiten gewassen kerel. Hij zag er wat ruw uit, maar hij had wel een hart van koekebrood. Als tandarts had hij, zoals de meesten van zijn collega’s uit die tijd, een eerder kwalijke reputatie. De man aarzelde namelijk niet om, indien de tand niet te vast zat, te trekken zonder verdoving en uiteraard, zonder de patiënt daarover vooraf in te lichten. Menig jongeling is toen uit de stoel opgesprongen en gaan lopen zonder te betalen. Maar voor het overige was het een lieve man.  Althans wanneer het de lokale jeugd aanging. Voor zijn leeftijdsgenoten was hij eerder een pallieter. Zoals ik al eerder vertelde werd het spel van de kinderen op straat slechts af en toe verstoord door de stoomtram die eens om de enkele uren voorbij kwam, of af en toe door een zeldzame auto of een paard met kar. Daarom was het ook mogelijk, om zonder gevaar voor lijf en leden, op straat te voetballen. De meerderheid van de op straat spelende kinderen had geen rijke ouders en dikwijls was er geen bal omdat niemand centen had om er eentje te kopen. Als René al die kereltjes wat lusteloos zag rondhangen in de buurt van de boom, vroeg hij wat er scheelde. Allemaal tegelijk probeerden ze hem dan uit te leggen dat ze geen geld hadden om een bal te kopen. De man had meteen medelijden, stak een hand in zijn broekzak, haalde er een briefje van vijf frank uit en gaf het aan de kinderen om een bal te kopen. En dan werd er weer vrolijk gevoetbald, terwijl de tandarts er met een blij gezicht zat naar te kijken, in afwachting dat de verdoving bij de in de stoel wachtende patiënt zou werken.

Eén van zijn pallieterstreken haalde hij uit met één van de notabelen van de wijk. Apotheker Schalenbourg, van wat verderop stad inwaarts, had zichzelf getrakteerd op een prachtige Astrakanmuts, een voor die tijd onbekend hoofddeksel en uiterst duur in aankoop. Daar pronkte de man graag mee op winterse vriesdagen en dat was grapjas René niet ontgaan. Zo gauw als hij ‘den Isebeck’, één van de stadszwervers opmerkte, nam hij de maat van diens hoofd, trok naar de nabij gelegen hoedenwinkel in de Stapelstraat en kocht een identieke Astrakanmuts. Deze zette hij op het hoofd van de clochard en gaf hem als opdracht om de hele dag op en af, voor de winkel van de apotheker te wandelen. Hij beloofde hem hiervoor een beloning van twintig frank, wat een heel kapitaal was voor die tijd. De kerel voerde zijn opdracht zonder scrupules uit en sindsdien heeft niemand de apotheker nog met zijn muts gezien.

In beeld hieronder: ‘den Isebeck’ 

(Lees verder onder de foto)

 

Ook zijn buurman Paul, van om de hoek in onze straat, was het slachtoffer van één van de fratsen van onze tandarts. De man had een grote voorraad aardappelen besteld, maar was niet thuis toen ze geleverd werden. De handelaar vroeg aan René of hij de zakken in de gang van tandartsenpraktijk mocht leggen, in afwachting van de thuiskomst van de buurman. Dat kon en meteen broedde er al een grap in René’s brein. Hij schreef in grote letters en cijfers op een kartonnenbord: ‘Hier aardappelen te koop vanaf halfzes vanavond’. De prijs die hij erbij zette was niet eens de helft van de toen gangbare prijs voor een kilo aardappelen. Dat bord plaatste hij voor de deur van zijn buurman, maar hij zorgde er wel voor dat het verdwenen was voor de man thuis kwam van zijn werk. Het gevolg was dat de arme man die avond, om de haverklap mensen aan zijn deur had die ook wel van die goedkope aardappelen wilden kopen.

Wordt vervolgd.

Volgende week: “De zotte Plevoets”

©Fred Bonaers

  • Truienaar Fred Bonaers is mede-auteur bij De Godfried (https://www.godfriedbomans.nl/) en auteur van de twee boeken ’40-’45 Sint-Truidense getuigen. Via zijn stukjes in TruiensNieuws vertelt hij over hoe het vroeger was in onze mooie stad. In deze reeks brengt Fred het verhaal van zijn eigen straat, waar hij woont in het ouderlijk huis van zijn vader en daarvoor van zijn grootvader, in de Lepold II straat.